Ik ben vuur en vlam.
Je grootmoeder heeft me opgepookt
net voor het slapen gaan.
Ik sidder en schreeuw.
Ik spuug embers naar haar lakens
maar ze vatten geen vuur.
Tegen de ochtend zijn al mijn vlammen gestorven,
verdwenen in mijn buik.
Ik rommel wat en verschrompel,
tot oma me voedt met vers hout
en me tot leven pookt.
Geraard van Heusden
zaterdag 4 februari 2012
Ik blijk te verankeren
tot de schrijver die niemand leest.
Vroeger, toen de rokken hoepels waren
viel een woord en een blik met voldoening.
Ze spraken zonde lippen.
Op de violen van het balkon
zweefden geliefden onder moeders blik.
Moeder regelde alles,
tot vaders woede.
Nu zijn de rokken kort
en de blikken vaag.
De lippen spreken vaker.
Nog steeds spelen violen op het balkon
Geraard van Heusden
tot de schrijver die niemand leest.
Vroeger, toen de rokken hoepels waren
viel een woord en een blik met voldoening.
Ze spraken zonde lippen.
Op de violen van het balkon
zweefden geliefden onder moeders blik.
Moeder regelde alles,
tot vaders woede.
Nu zijn de rokken kort
en de blikken vaag.
De lippen spreken vaker.
Nog steeds spelen violen op het balkon
Geraard van Heusden
kaarsen
Moet ik leven
met je dagelijkse afwezigheid?
Kaarsen aan je voeten en je hoofd
heb ik langzaam ontstoken.
Ooit waren we samen
op de brug aan het Duivelsteen
maar vandaag komen de treurende
aan je jonge zerk.
Ik verstop mij en mijn tranen
achter de oude beuk
voorbij de tweede haag.
Ik heb kaarsen gezet
aan je voeten en je hoofd.
Zo vier ik je afwezigheid.
Geraard van Heusden
met je dagelijkse afwezigheid?
Kaarsen aan je voeten en je hoofd
heb ik langzaam ontstoken.
Ooit waren we samen
op de brug aan het Duivelsteen
maar vandaag komen de treurende
aan je jonge zerk.
Ik verstop mij en mijn tranen
achter de oude beuk
voorbij de tweede haag.
Ik heb kaarsen gezet
aan je voeten en je hoofd.
Zo vier ik je afwezigheid.
Geraard van Heusden
vrijdag 16 december 2011
Frères humains qui après nous vivez
N'ayez les cœurs contre nous endurcis,
Car, se pitié de nous pauvres avez,
Dieu en aura plus tost de vous merciz.
Vous nous voyez cy attachez cinq, six
Quant de la chair, que trop avons nourrie,
Elle est pieça devoree et pourrie,
Et nous les os, devenons cendre et pouldre.
De nostre mal personne ne s'en rie :
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre!
Se frères vous clamons, pas n'en devez
Avoir desdain, quoy que fusmes occiz
Par justice. Toutesfois, vous savez
Que tous hommes n'ont pas bon sens rassiz;
Excusez nous, puis que sommes transis,
Envers le filz de la Vierge Marie,
Que sa grâce ne soit pour nous tarie,
Nous préservant de l'infernale fouldre.
Nous sommes mors, ame ne nous harie;
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre!
La pluye nous a débuez et lavez,
Et le soleil desséchez et noirciz:
Pies, corbeaulx nous ont les yeulx cavez
Et arraché la barbe et les sourciz.
Jamais nul temps nous ne sommes assis;
Puis ça, puis la, comme le vent varie,
A son plaisir sans cesser nous charie,
Plus becquetez d'oiseaulx que dez à couldre.
Ne soyez donc de nostre confrarie;
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre!
Prince Jhesus, qui sur tous a maistrie,
Garde qu'Enfer n'ait de nous seigneurie :
A luy n'avons que faire ne que souldre.
Hommes, icy n'a point de mocquerie;
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre.
Francois Villon
N'ayez les cœurs contre nous endurcis,
Car, se pitié de nous pauvres avez,
Dieu en aura plus tost de vous merciz.
Vous nous voyez cy attachez cinq, six
Quant de la chair, que trop avons nourrie,
Elle est pieça devoree et pourrie,
Et nous les os, devenons cendre et pouldre.
De nostre mal personne ne s'en rie :
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre!
Se frères vous clamons, pas n'en devez
Avoir desdain, quoy que fusmes occiz
Par justice. Toutesfois, vous savez
Que tous hommes n'ont pas bon sens rassiz;
Excusez nous, puis que sommes transis,
Envers le filz de la Vierge Marie,
Que sa grâce ne soit pour nous tarie,
Nous préservant de l'infernale fouldre.
Nous sommes mors, ame ne nous harie;
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre!
La pluye nous a débuez et lavez,
Et le soleil desséchez et noirciz:
Pies, corbeaulx nous ont les yeulx cavez
Et arraché la barbe et les sourciz.
Jamais nul temps nous ne sommes assis;
Puis ça, puis la, comme le vent varie,
A son plaisir sans cesser nous charie,
Plus becquetez d'oiseaulx que dez à couldre.
Ne soyez donc de nostre confrarie;
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre!
Prince Jhesus, qui sur tous a maistrie,
Garde qu'Enfer n'ait de nous seigneurie :
A luy n'avons que faire ne que souldre.
Hommes, icy n'a point de mocquerie;
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre.
Francois Villon
zaterdag 26 november 2011
kijk een parallellogram
lijnen die elkaar nooit kussen
lijnen die een hoek vormen
samen zijn de hoeken een cirkel
rechte hoeken zijn een rechthoek
gelijke zijden zijn een ruit
de diagonalen zijn exact half
ze zoenen in het midden
de hoofdlijn valt
soms in soms uit het vlakt
de formule is te sterk voor mij
ik zal nooit
het middelpunt bereiken
Geraard van Heusden
lijnen die elkaar nooit kussen
lijnen die een hoek vormen
samen zijn de hoeken een cirkel
rechte hoeken zijn een rechthoek
gelijke zijden zijn een ruit
de diagonalen zijn exact half
ze zoenen in het midden
de hoofdlijn valt
soms in soms uit het vlakt
de formule is te sterk voor mij
ik zal nooit
het middelpunt bereiken
Geraard van Heusden
Mijn publiek,
ge zijt stenen,
overwoekerd door
natte grond en mos;
doorkerfd met barsten,
rood en diep,
zoals ik vroeg.
In de oranje grot
smelt de zwangere massa.
Mijn adem ontvouwt vorm,
ik knip en draai
tot het breekbare bestaat.
Mijn pen neemt de massa,
zwanger letters ontvouwen woorden;
ik schrap en schrijf
tot de rust bestaat.
Mijn publiek, mijn zerken,
ik schrijf voor mijn hoofd.
Geraard van Heusden
ge zijt stenen,
overwoekerd door
natte grond en mos;
doorkerfd met barsten,
rood en diep,
zoals ik vroeg.
In de oranje grot
smelt de zwangere massa.
Mijn adem ontvouwt vorm,
ik knip en draai
tot het breekbare bestaat.
Mijn pen neemt de massa,
zwanger letters ontvouwen woorden;
ik schrap en schrijf
tot de rust bestaat.
Mijn publiek, mijn zerken,
ik schrijf voor mijn hoofd.
Geraard van Heusden
vrijdag 11 november 2011
Er is veel wind
de bomen gaan naakt slapen.
Ik zit achter de zerk
en tel de kelkblaadjes,
chrysanten houden niet lang.
De dagen van bezoek zijn veraf,
grootouders liggen stil
eenzaam tussen de bladeren.
De oude tuinman
harkt alles los,
verzamelt de gouden kleuren.
De hof herademt
na de stoet treurende,
verplicht of zomaar.
Maar nu is alles stil.
Ik zit achter de zerk
en denk aan jou
Geraard van Heusden
de bomen gaan naakt slapen.
Ik zit achter de zerk
en tel de kelkblaadjes,
chrysanten houden niet lang.
De dagen van bezoek zijn veraf,
grootouders liggen stil
eenzaam tussen de bladeren.
De oude tuinman
harkt alles los,
verzamelt de gouden kleuren.
De hof herademt
na de stoet treurende,
verplicht of zomaar.
Maar nu is alles stil.
Ik zit achter de zerk
en denk aan jou
Geraard van Heusden
Moeder Teresa
leest een boek.
Het boek is een boom,
elke tak een bladzijde,
de bloesems zijn letters.
Wil je geen tas thee ?
Je wilt nog zeggen
Laat ons het hierbij laten.
Toch warme zoete thee
laat ons niet onberoerd.
De warme thee is voor ons,
laat je maar gaan.
Doch fluistert Moeder Teresa
Laat ons het hierbij laten
Een boek en een tas thee,
een boom achter de zon.
Elke tak staat vol bloesems
en je fluistert
een tas lust ik wel.
Geraard van Heusden
leest een boek.
Het boek is een boom,
elke tak een bladzijde,
de bloesems zijn letters.
Wil je geen tas thee ?
Je wilt nog zeggen
Laat ons het hierbij laten.
Toch warme zoete thee
laat ons niet onberoerd.
De warme thee is voor ons,
laat je maar gaan.
Doch fluistert Moeder Teresa
Laat ons het hierbij laten
Een boek en een tas thee,
een boom achter de zon.
Elke tak staat vol bloesems
en je fluistert
een tas lust ik wel.
Geraard van Heusden
kan ik de dames van mijn verleden
nog vragen
mijn levens te delen
hoeveel heb ik gevraagd
geen woord
en zinnen vol spijt
heb ik geschreven
op de zerken van mijn bundels
de dames van mijn verleden
zijn twee
als echt onbereikbaar
vals in mijn armen
zo waarlijk weggevlogen
uit wolken gebouwd
als spiegelbeeld
van hun vergiffenis
beide zijn heengegaan
de walsen zijn verdampt
uit ontpopte alcoven
Geraard van heusden
nog vragen
mijn levens te delen
hoeveel heb ik gevraagd
geen woord
en zinnen vol spijt
heb ik geschreven
op de zerken van mijn bundels
de dames van mijn verleden
zijn twee
als echt onbereikbaar
vals in mijn armen
zo waarlijk weggevlogen
uit wolken gebouwd
als spiegelbeeld
van hun vergiffenis
beide zijn heengegaan
de walsen zijn verdampt
uit ontpopte alcoven
Geraard van heusden
ik weet niet
of letters kunnen helpen
ze zijn vage weergave
van wat ik meemaak
ze zijn een gebarsten spiegel
van wat ik niet meemaak
ik weet niet of
woorden kunnen helpen
ze zijn een papieren versie
van de pijn
de letters
de woorden
zijn onschuldige narren
onder de zelfde dwaze regels
ze mogen niet buiten spelen.
Geraard van Heusden
of letters kunnen helpen
ze zijn vage weergave
van wat ik meemaak
ze zijn een gebarsten spiegel
van wat ik niet meemaak
ik weet niet of
woorden kunnen helpen
ze zijn een papieren versie
van de pijn
de letters
de woorden
zijn onschuldige narren
onder de zelfde dwaze regels
ze mogen niet buiten spelen.
Geraard van Heusden
vrijdag 9 september 2011
Ik kom amper thuis
en moet weer vertrekken.
Aan allen die met me wandelen
moet ik zeggen:
"Trager, niet snel."
Ik moet iedere dag
het uniform laten vallen
en telkens
geven ze het weer
en nooit begrijpen ze.
Ik verlaat thuis
tot 's avonds vroeg
en liever blijf ik nog weg.
Om naar de bloemen te dromen
voor zij ze snijdt
en ze in een vaas rotten,
met hun gevoelens
achter glas
Geraard van Heusden
en moet weer vertrekken.
Aan allen die met me wandelen
moet ik zeggen:
"Trager, niet snel."
Ik moet iedere dag
het uniform laten vallen
en telkens
geven ze het weer
en nooit begrijpen ze.
Ik verlaat thuis
tot 's avonds vroeg
en liever blijf ik nog weg.
Om naar de bloemen te dromen
voor zij ze snijdt
en ze in een vaas rotten,
met hun gevoelens
achter glas
Geraard van Heusden
Het is de wind
die in de bladeren
je naam danst.
Het is de regen
die in de plassen
je gezicht schildert.
Het is de roos
die je toefluistert
dat je mooi bent.
Al wat ik zeggen wou
weet je van hen.
Je lacht,
stil en gelukkig.
Je ogen stralen naar de hemel
en je handen
schuifelen over je lichaam.
Dan denk je:
Wie zegt al dat schoons
Geraard van Heusden
die in de bladeren
je naam danst.
Het is de regen
die in de plassen
je gezicht schildert.
Het is de roos
die je toefluistert
dat je mooi bent.
Al wat ik zeggen wou
weet je van hen.
Je lacht,
stil en gelukkig.
Je ogen stralen naar de hemel
en je handen
schuifelen over je lichaam.
Dan denk je:
Wie zegt al dat schoons
Geraard van Heusden
Abonneren op:
Posts (Atom)