vrijdag 28 mei 2010

Wat mij soms opvalt is de disproportie in de menselijke lichamen. Ikzelf ben breder dan hoog maar mijn hoofd is duidelijk gepast op mijn rond lichaam. Weliswaar stap elke ochtend in de metro een Algerijn of een Tunisiër op met een groot lichaam. Hij is vooral hoog. Eigenaardig is dat zijn hoofd dan weer klein is. Het lijkt alsof de groeihormonenen er de brui aan gegeven hebben éénmaal voorbij zijn nek. Het is natuurlijk niet gepast om te staren maar iedereen heeft er moeite mee zijn ogen weg te houden. Je moet niet denken dat het hoofd minuskuul is of baby-achtig klein. Maar het is proportioneel veel te klein voor zijn (te) hoog lichaam.
Er zijn altijd veel dingen die me opvallen in het openbaar vervoer. Vooral die dingen die zich blijven repeteren. Misschien is er een voorstelling van één of ander volkstoneel (hoogstwaarschijnlijk met de naam linkerstoel). Doch zie ik heel wat alarmerende zaken steeds opnieuw. Oudere dames of beiaarden zetten zich altijd in de linkerstoel aan de rand van het gangpad. Zelfs wanneer de bus of tram vol zit krijg je ze niet van hun stukken. Als je dan vraagt of de plaats naast hen bezet is, bekijken ze alsof je urineert op hun nieuw tapijt. Toch laat ik me niet afschrikken door hun woedende blikken. Ik doe er nog een schepje bovenop om dat ik meestal voor hen moet afstappen.
Deze morgen passeert in de verte een jongeling met witte schoenen. Zijn stappen worden fluoricerend onderstreept door die witte dingen. Het zijn geen sportschoenen, die zijn lomper. Zijn gespierd lichaam en vetkuif verraden en Jhonny type. Gezwind haast hij zich naar de trein. En dan plots, voorbij de tram halte, begint hij te lopen. De witte stippen bewegen haastig op en neer. En dan niets meer. Of hij is gevallen of hij heeft in iets getrapt. In het slechtste geval moet ik de ambulance bellen ; in het beste geval volstaan een paar doekjes om zijn witte stippen weer vlot te krijgen

donderdag 20 mei 2010

Deze ochtend is er weer iets veranderd. Ik sta rustig te wachten op mijn trein. Een andere trein rijdt binnen. "Niet instappen" toont het zwart bakje. Dat lijkt verdacht veel op de trein van Brugge die op een ander spoor stopt. Eigenaardig genoeg zie ik de normale pendelaars niet. Op tijd beslis ik naar het TVtje te gaan kijken. Ze spelen hier geen cartoons allen thrillers over verlate treinen. Jawel, versporing. Nog goed dat ik keek. Dus trappen af, roltrap op. En daar staan ze dan : alle normale pendelaars. De lange man met gekrulde lokken. De dame in een voor haar te jonge rok. De pensioengerechtigde die nog altijd gaat werken en zoveel meer. Ja zo veel, er zijn er meer dan anders. Dat belooft om plaats te vinden in de trein. Komt erop aan zich strategische op te stellen en de deuren op gepaste manier te bestormen. Lichtjes van links komen, daar zijn ze niet op voorbereid.
Weer beginnen werken is altijd een euvel dat zich stelt na een periode als de voorbijgaande. Zoals altijd ga ik fris en monter naar de burelen. er is altijd wel iets dat vroeg of laat op mijn systeem werkt.
Deze ochtend waren het weer de zelfde valsspeler sop de trein. Deze stoomt binnen met vooraan een eerste klasse rijtuig. Dus stap je op in de tweede wagon. Maar altijd zijn er die opstappen in eerste klasse en zich dan sprintend voor uw brave voeten werpen. Ze nemen de beste plaatsen en zijn woedend als je he niet doorlaat. Ze hebben nog nooit gehoord van het idee ritsen. Wat kun je er aan doen ? Je kna moeilijk op hun gezicht beginnen slaan. Ik zou trouwens mijn handen niet vuil willen maken.
Maar goed ik heb het er bij genomen zoals steeds en nestel me achter mijn Prachett-treinboekje.
Gisteren waren de boeken besteld bij Amazon toegekomen. Ik weet niet hoe maar ze lagen mooi verpakt op de trap toen ik thuis kwam. iemand moet ze aanvaard hebben van de postbode. Misschien wel mijn zeventigjarige onderburin. Maar die hoort nooit de bel.
In alle geval net op tijd. Ik lees op de trein 's ochtends en 's avonds liever iets luchtiger. Het is nu al drie jaar dat ik de moeilijkere historische literatuur van Dalrymple of Goldsworthy verslind. Ook Saul en Stephenson behoren tot mijn favorieten. Maar na een tijd worden ogen en intellect moe en zoek ik iets rustig en leuk (in casu T Prachett)

zondag 2 mei 2010

En zo gebeurt het dat ik opnieuw geopereerd moet worden. Zoals chirurgen steeds zijn, is ook Hij vrij opgelucht :" 's Morgens snijd ik en 's avonds dans je" De dagen naar de fatale datum zijn zenuwachtig. Zelfs het leuke weekend in London wordt overschaduwd door angst voor 3 dagen later. De avond voordien krijg ik geen hap door mijn keel. Alles staat gespannen.
De ochtend zelf ben ik natuurlijk te vroeg wakker. Alles is te vroeg : de angst, de yoghurt en het wachten. Zelfs de taxi is vroeg. Een stille maar leuke chauffeuse rijdt me naar het ziekenhuis.
Daar ik te vroeg ben moet ik wachten aan het onthaal. Er zijn nog mensen, vooral koppels. Ik heb niets anders te doe dan naar de sanciferia's te kijken. Ik tel hun snijdende kanten. Dan let ik wat op de screensaver van het assurcard-apparaat. Even naar toilet en jawel, het is bijna aan mij.
Het is een lastige taak uit te leggen dat het allemaal in het verlengde van een oud arbeidsongeval ligt. Na veel Blabla en papieren wordt ik geëscorteerd naar mijn kamer. Opmerkelijk is het dezelfde als 12 jaar geleden. Nu is ze wat opgesmukt en gemoderniseerd. “Je mag je uitkleden en dat hemdje aandoen” Dus plooi ik netjes mijn kleren in de koud metalen kast en trek het operatiehemdje aan. Het is zoals altijd schaamtelijk open achteraan. Maar ik moet weinig vrezen van kerkdienaars. Ik zit wat TV te kijken als de deur opengaat : een onfrisse verschijning in een wit pakje. “Wat is uw medicatie, wie kunnen we verwittigen, gewicht, lengte, ...” Vele vragen op hetzelfde moment. Vooral de vraag naar geloof is lastig. Ik antwoord geloofsgetrouw ‘Heidens’ ; ze neemt het als een misplaatste grap. Wat later terwijl ik me angstig voorbereid komt een andere, smakelijke verschijning “Je wordt verwacht op de radiologie, je moet je niet aankleden” Ja zeker ? Halfnaakt naar de radiologie ??? NOOIT !! Na me zorgvuldig weer bedekt te hebben, zak ik af naar de radiologie. Gelukkig gekleed. Er zit een dozijn wachtenden. Na wat een eeuwigheid lijkt mag ik binnen. Het is het oude spel compleet opnieuw : gel en blazende koelkasten. De radioloog bepotelt mijn been en vindt één plek. Vorig onderzoek waren er drie. Wachten op mijn foto’s op de gang wordt ik geconfronteerd met een vadsige reus in operatiehemdje, veel te klein voor zijn postuur. “Ik kom van Blankenberge” begint hij “Ze zijn hier de beste.” Zijn rechter binnendij is betekent als een kaart van Tweestromenland. Het stelt me gerust dat ze hier de beste zijn. Toch wil ik er van af zijn. Dan komt Hij. “Kom eens mee.” In Zijn kantoor betast hij opnieuw mijn been “We gaan dat doen en de rest zo laten” “Wanneer schikt u te opereren ?” “Dat weet ik nog niet, ga naar uw kamer”
Op weg naar mijn kamer stel ik dezelfde vraag aan voorbijsnellende witte dames. “Wanneer het Hem schikt.” Dus neem ik de tijd nogmaals het toilet te bezoeken en maak me klaar om rustig TV te kijken of te lezen. Als ik terugkom staat er een wit koppel. “’t Is tijd en je bent nog niet uitgekleed” Ik smijt mijn kleren op een hoopje en duik in het hemdje. “Ik ga u been scheren” Dat is mij nog nooit overkomen. Met talk gaat de witheer te werk. Nu ben ik totaal uit mijn evenwicht met één behaard en één kaal been. Dan wordt ik weggerold. Onderweg verdwijnt de handdoek met de haartjes, die nog nooit alleen het huis uit zijn geweest, in een wasmand.
In het operatiekwartier is het een gekwebbel van je welste. Iedereen stelt me gerust en wenst me succes. Hoewel ik niets moet doen. De chirurgische tafel voelt als een vriezer en het hele kwartier lijkt op een rommelige ijskast, vooral qua temperatuur. Een moederlijke helpster stopt me onder een deken. Ik verwijs naar mijn vroegere pijnlijke lokale verdoving die 12 jaar geleden blijkbaar niet werkte. “Geen schrik, we zullen het goed doen.”
Ik weet niet hoe lang ik daar lig. “Hij is zoek”, ze vinden Hem niet.
En dan stuift Hij binnen : “Lokale of geen ? Dan zul je iets hebben om over te schrijven” Hij plant wat een olifant van een naald lijkt diep in mijn been. En nog eens en nog eens. Dat belooft voor straks. “Voila ik ga nog even naar beneden.” Mijn been borrelt en kronkelt ; het voelt alsof een pompelmoes onder mijn vel opgeblazen wordt. En dan komt Hij, gemaskerd en in het groen. “Zet de tafel in de hoek” Hij is toch niet stout geweest. De tafel kantelt en ik vrees er via mijn hoofd af te glijden. Ik wacht. “We zitten al diep” Een pak van mijn hart, ze zijn al bezig. De moederlijke helpster buigt over mijn rechterbeen en ik voel met mijn tenen haar vrouwelijke vormen.
“Ziezo” De tafel richt zich weer op en mijn bed wordt aangerold.
Mijn been is gepakt en ijzig bevroren als een vacuüm verpakt kalfsbout in de vriezer. “Ge mocht eten en om 5 uur naar huis”
Ze rollen me een rommel hok binnen, waar 5 andere bedden staan met ronkende mensen. Via telefoon zeggen ze dat ik mag opgehaald worden. Even denk ik aan de omhaling van PMD of de gele zakken donderdagavond. “’t Is lokale geweest, we zullen u van voren leggen” Ik luister ondertussen naar het biebelen van de machientjes bij de schone slapers. Het is opvallend muzikaal Biebel pots Biebel pots Biebel pots Biebel pots Arreuhh. Af en toe een motortje dat aanslaat. Hoewel ik weet dat het iets met bloeddruk te maken heeft kan ik me niet ontdoen van de gedachte aan een stofzuiger voor iemand die verstopt is. Tot 3 keer toe wordt mijn bed verplaatst omdat een blauwe dame in de kast moet. Laatst lig ik bij een stapel kartonnen dozen waar een kraantje uitsteekt. Het lijkt op de pakken mayonaise in het frietkot wat verderop. Na de beloofde 5 minuten, feitelijk 20, komen ze mij halen. Onderweg is er een aanrijding met een schoonmaakkarretje, met stoffelijke schade.
Eindelijk eten. De grote plateau wordt gebracht met een berg bedekkingen. Er onder : twee boterhammetjes met een schelletje hesp. Tot zover honger en goesting. Dan maar TV en lezen tot 5 uur.
Stormt Hij binnen. “’tIs goed, hé” Hij grijpt naar mijn tijdschriften over figurines en wargames en begint me uit te vragen over mijn hobby. “Je mag naar huis” en Hij verdwijnt. Ik sta op en kleed mij aan. Mijn bevroren been beweegt houterig, steeds in de verkeerde richting. Ik passeer de bureau van de witte dames. Ze zijn verbaasd maar durven Zijn verdict niet in vraag stellen. Een klagende taxichauffeur zet me af.
Mijn stijf been is nog niet wakker. Dat is pijnlijk voor later

Geraard van Heusden