zondag 12 februari 2012

sigrun

Ik herinner me je lange zwarte haar
op de trappen van de Blandijn, je laarsjes.
Je bracht me zo dicht bij mijn woorden;
tijdens de dans bood je hand en lichaam.

Op de kermis droomde ik je speelse blik,
de lichten gingen uit van je stralende ogen.
Je was mijn hart en ik het jouwe;
op de brug aan het Duivelsteen kusten we.

Het was een zevenjarige roman.
Wat zei ik: "ik hou van je, ik zie je graag."
Het was een zevenjarige droom.

Al wat ik wil, is terugkeren.
Mijn lief heeft mijn hart gebroken,
haar brandende ogen hebben me verlaten

Geraard van Heusden

zaterdag 11 februari 2012

Ge zijt stenen
overwoekerd door
natte grond en mos;
doorkerfd met barsten
rood en diep
zoals ik vroeg

In de oranje grot
smelt de massa.
Mijn adem ontvouwt vorm.
Ik knip en draai
tot het breekbare bestaat.

Mijn pen neemt de massa,
letters ontvouwen woorden.
Ik schrap en schrijf
tot rust bestaat.

Mijn publiek, mijn zerken,
ik schrijf voor mijn hoofd

Geraard van Heusden
hoeren en waterlanders
zij zijn de enige op straat
wanneer ik naar huis ga

ik zie elke scheve blik
en ruik goedkoop parfum

ze zwaaien me na
en lokken me binnen
naar pluche en champagne

de nacht is jong
en de bubbels springlevend

Geraard van Heusden
Honingbier heb je al geproefd
de rijke suikerige smaak grijpt je maag.

Sprankelend witbier ken je in putje zomer.

Over donker patersbier begluur je
je lief aan de rand van ranzig schuim.

Ik en mijn pint verstaan elkaar
in de massa alleen bij elkaar.
Ik nip even en hij groet
met wilde smaken:
bruin, amber of lichtend goud.

Bier is iets voor jou en mij
voor elk van ons die houden van
toog en glas innig omhelst.

Prins drinker, hef je glas
tot hoog boven de wolken.
Prijs de mout en de hop
als alles in je is.

Geraard van Heusden

zaterdag 4 februari 2012

Ik ben vuur en vlam.
Je grootmoeder heeft me opgepookt
net voor het slapen gaan.

Ik sidder en schreeuw.
Ik spuug embers naar haar lakens
maar ze vatten geen vuur.

Tegen de ochtend zijn al mijn vlammen gestorven,
verdwenen in mijn buik.
Ik rommel wat en verschrompel,
tot oma me voedt met vers hout
en me tot leven pookt.

Geraard van Heusden
Ik blijk te verankeren
tot de schrijver die niemand leest.

Vroeger, toen de rokken hoepels waren
viel een woord en een blik met voldoening.
Ze spraken zonde lippen.

Op de violen van het balkon
zweefden geliefden onder moeders blik.
Moeder regelde alles,
tot vaders woede.

Nu zijn de rokken kort
en de blikken vaag.
De lippen spreken vaker.

Nog steeds spelen violen op het balkon

Geraard van Heusden

kaarsen

Moet ik leven
met je dagelijkse afwezigheid?

Kaarsen aan je voeten en je hoofd
heb ik langzaam ontstoken.

Ooit waren we samen
op de brug aan het Duivelsteen
maar vandaag komen de treurende
aan je jonge zerk.

Ik verstop mij en mijn tranen
achter de oude beuk
voorbij de tweede haag.

Ik heb kaarsen gezet
aan je voeten en je hoofd.

Zo vier ik je afwezigheid.

Geraard van Heusden

vrijdag 16 december 2011

Frères humains qui après nous vivez
N'ayez les cœurs contre nous endurcis,
Car, se pitié de nous pauvres avez,
Dieu en aura plus tost de vous merciz.
Vous nous voyez cy attachez cinq, six
Quant de la chair, que trop avons nourrie,
Elle est pieça devoree et pourrie,
Et nous les os, devenons cendre et pouldre.
De nostre mal personne ne s'en rie :
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre!

Se frères vous clamons, pas n'en devez
Avoir desdain, quoy que fusmes occiz
Par justice. Toutesfois, vous savez
Que tous hommes n'ont pas bon sens rassiz;
Excusez nous, puis que sommes transis,
Envers le filz de la Vierge Marie,
Que sa grâce ne soit pour nous tarie,
Nous préservant de l'infernale fouldre.
Nous sommes mors, ame ne nous harie;
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre!

La pluye nous a débuez et lavez,
Et le soleil desséchez et noirciz:
Pies, corbeaulx nous ont les yeulx cavez
Et arraché la barbe et les sourciz.
Jamais nul temps nous ne sommes assis;
Puis ça, puis la, comme le vent varie,
A son plaisir sans cesser nous charie,
Plus becquetez d'oiseaulx que dez à couldre.
Ne soyez donc de nostre confrarie;
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre!

Prince Jhesus, qui sur tous a maistrie,
Garde qu'Enfer n'ait de nous seigneurie :
A luy n'avons que faire ne que souldre.
Hommes, icy n'a point de mocquerie;
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre.

Francois Villon

zaterdag 26 november 2011

kijk een parallellogram
lijnen die elkaar nooit kussen
lijnen die een hoek vormen
samen zijn de hoeken een cirkel

rechte hoeken zijn een rechthoek
gelijke zijden zijn een ruit

de diagonalen zijn exact half
ze zoenen in het midden
de hoofdlijn valt
soms in soms uit het vlakt

de formule is te sterk voor mij
ik zal nooit
het middelpunt bereiken

Geraard van Heusden
Mijn publiek,
ge zijt stenen,
overwoekerd door
natte grond en mos;
doorkerfd met barsten,
rood en diep,
zoals ik vroeg.

In de oranje grot
smelt de zwangere massa.
Mijn adem ontvouwt vorm,
ik knip en draai
tot het breekbare bestaat.

Mijn pen neemt de massa,
zwanger letters ontvouwen woorden;
ik schrap en schrijf
tot de rust bestaat.

Mijn publiek, mijn zerken,
ik schrijf voor mijn hoofd.

Geraard van Heusden

vrijdag 11 november 2011

Er is veel wind
de bomen gaan naakt slapen.

Ik zit achter de zerk
en tel de kelkblaadjes,
chrysanten houden niet lang.

De dagen van bezoek zijn veraf,
grootouders liggen stil
eenzaam tussen de bladeren.

De oude tuinman
harkt alles los,
verzamelt de gouden kleuren.

De hof herademt
na de stoet treurende,
verplicht of zomaar.

Maar nu is alles stil.
Ik zit achter de zerk
en denk aan jou

Geraard van Heusden
Moeder Teresa
leest een boek.
Het boek is een boom,
elke tak een bladzijde,
de bloesems zijn letters.

Wil je geen tas thee ?
Je wilt nog zeggen
Laat ons het hierbij laten.
Toch warme zoete thee
laat ons niet onberoerd.

De warme thee is voor ons,
laat je maar gaan.

Doch fluistert Moeder Teresa
Laat ons het hierbij laten

Een boek en een tas thee,
een boom achter de zon.
Elke tak staat vol bloesems
en je fluistert
een tas lust ik wel.

Geraard van Heusden
kan ik de dames van mijn verleden
nog vragen
mijn levens te delen
hoeveel heb ik gevraagd
geen woord
en zinnen vol spijt
heb ik geschreven
op de zerken van mijn bundels

de dames van mijn verleden
zijn twee
als echt onbereikbaar
vals in mijn armen
zo waarlijk weggevlogen
uit wolken gebouwd
als spiegelbeeld
van hun vergiffenis

beide zijn heengegaan
de walsen zijn verdampt
uit ontpopte alcoven

Geraard van heusden