Schrijven




Het is zeer aangenaam ’s ochtends als de mensen op het werk komen en elkaar begroeten. Je merkt allerlei handdrukken: slap, hartelijk, stevig, etc. Lastigste zijn de snelle handen. Er zijn namelijk van die mensen die je een hand geven en ondertussen denken dat het al voorbij is. Eerst schiet hun hand vooruit; meestal te ver. Je moet in alle stilte je haasten je pols te verstuiken om de uitgestoken hand die jouw hand in volle snelheid voorbijsteekt te grijpen. Meestal grijp je dan niet het hand maar de toppen van de vingers of je botst op de muis van de hand en verstuikt je vingers. Daarna haast de hand zich weer naar de zijde van zijn eigenaar. Het enige dat blijft is een vluchtige indruk en de pijn van de verstuiking.
Sommige medewerk(ster)s geven geen hand maar geven hun lippen en hun wangen. Ik snoep van de wangen van de meisjes die ik mag kussen. Spijtig genoeg zijn er ook gekartonneerde dames die denken snoep te zijn. De smaak van duur parfum en lagen schmink lijmt de lippen op elkaar en laat een stoffige plastieken smaak na.
Er zijn verschillende manieren van binnenkomen. Enerzijds heb je de workaholics. Ze wrijven in hun handjes: ze mogen weer werken. Ik heb de indruk dat ze thuis niets mogen uitsteken van één of andere tirannieke medebewo(o)n(st)er. Anderzijds zijn er de zagers: de treinen zaten te vol, de grootmoeders waren te laat voor de kinderen, er was weer file, het regent, het is koud … .  Een enkeling komt glimlachend binnen om zich achter zijn bureau te installeren in afwachting van de eerste koffie pauze. Ondertussen leest hij de krant en werkt hij aan zijn teksten.
’s Avonds is het anders. Iedereen is tevreden huiswaarts te keren. Hoewel je op de trein er nog ziet die het niet kunnen laten: de mondhoeken naar beneden, de wenkbrauwen gefronst en de laptop open (op werk, porno, spelletjes of eventueel werk). Ze zitten er belachelijk serieus bij.


Men ziet regelmatig, meer dan nodig, eigenaardige dingen bij de mensen. Vooral de dagelijkse treinreis van ons edelachtbare pendelaars is een uitstekende kans.

Naast mij kwam een struise kerel zitten. Ik ben al niet van de dunste dus de bank was zeer volledig gevuld. Schichtig nam hij een boek uit zijn te kleine boekentas. De titel kon ik amper uitmaken, iets van « Lords of Chaos » of iets dergelijks. Achter zijn modern spannend bril zweefden zijn ogen over de pagina’s. Oplettend hield hij het boek ongezond dicht tegen zijn hoofd. Mijn nieuwsgierigheid was natuurlijk geprikkeld. Verwonderd zag ik een foto van een man die de Hitlergroet bracht en op de andere pagina een vlammende swastika.
Onmiddellijk dacht ik aan de protesten van de hindoes tegen het plan om het hakkenkruis te verbieden in de gehele EU. Voor hen is het een vredesteken en dus zeker geen wreed teken zoals voor zovele anderen. Zouden de Hindoe soldaten van het Britse leger dan een dergelijk teken op hun helm schilderen zoals de yankees deden in Vietnam (toch volgens S. Kubrick).

Schuins daartegenover zat een warrige man. Het was misschien enkel zijn haar. Met geconcentreerde interesse las hij een woordenboek (prisma’s pocketwoordenboek van de Nederlandse taal). Ook hij droeg een bril die ietwat te groot was. De twee vensters helden regelmatig naar het tipje van zijn neus tot hij met geijkte gebaren het kleinood weer achter aan zijn orgaan schoof.
Wat leest een man in het woordenboek ? Woorden waarschijnlijk of was hij opzoek naar een Da-Vinci verborgen code. Nu en dan maakt hij kleine aantekening in het boek. Een op zich verwerpelijke gewoonte.

Heel wat reizigers zitten de armen gekruist met opgetrokken benen in hun zitje. Ze trekken zich rillende terug als je ze per ongeluk aanraakt door je eigen ruimte op te eisen. We zijn hier in de Westerse wereld niet gewend dicht tegen elkaar te lopen of te zitten. Aanraken is echt uit den bozen. Ik beklaag ze moesten ze ooit naar Birma of India gaan.
Hoewel het soms zeer aangenaam kan zijn. Een fijne freule nestelt zich bescheiden naast me en ik voel haar vaste dij tegen mijn ietwat bredere hespen. Ze trekt zich niet rillend terug. Haar ribfluwelen broek verzwijgt de aangename botsing. En zo is er toch nog plezier als de trein rilt en stuitert op de wissels.


Het is november en de lijken komen uit de kasten. Ze zweven rottend door de gangen van het werk en treiteren door hun bestaan alleen de leidinggevenden.
Het gebeurt niet regelmatig maar soms valt uit de kast van de boekhouder, rechts achter de tweede deur, een half-opgepeuzeld maar niet opgelost kadaver. Het staart de vinder aan met lege, ingevallen ogen en open mond. Die lijkt te zeggen “Dat komt er nu van, mij vergeten, verleden jaar”.
Ergste is dat je het corpus delicti naar de baas moet brengen. Het wankelt naast je met zijn uiteengevallen voeten. Af en toe struikelt het over zijn eigen teenkootjes. In het slechtste geval valt het en moet je een brokje kaaksbeen of ellepijp gaan zoeken onder de kast of in het openstaande bezemhok.
Ze slalommen tussen de bureaus en voor je het weet hebben ze een paar kozijns gevonden. En dan marcheer je met een leger lijken naar de budgettaire baas in de hoop dat hij ze kan oplossen. In één of ander bijtend zuur en zonder veel sporen achter te laten.







En zo gebeurt het dat ik opnieuw geopereerd moet worden. Zoals chirurgen steeds zijn, is ook Hij vrij opgelucht :" 's Morgens snijd ik en 's avonds dans je" De dagen naar de fatale datum zijn zenuwachtig.  Zelfs het leuke weekend in London wordt overschaduwd door angst voor 3 dagen later. De avond voordien krijg ik geen hap door mijn keel. Alles staat gespannen.
De ochtend zelf ben ik natuurlijk te vroeg wakker. Alles is te vroeg : de angst, de yoghurt en het wachten. Zelfs de taxi is vroeg. Een stille maar leuke chauffeuse rijdt me naar het ziekenhuis.

Daar ik te vroeg ben moet ik wachten aan het onthaal.  Er zijn nog mensen, vooral koppels. Ik heb niets anders te doe dan naar de sanciferia's te kijken. Ik tel hun snijdende kanten. Dan let ik wat op de screensaver van het assurcard-apparaat. Even naar toilet en jawel, het is bijna aan mij.

Het is een lastige taak uit te leggen dat het allemaal in het verlengde van een oud arbeidsongeval ligt. Na veel Blabla en papieren wordt ik geëscorteerd naar mijn kamer. Opmerkelijk is het dezelfde als 12 jaar geleden. Nu is ze wat opgesmukt en gemoderniseerd. “Je mag je uitkleden en dat hemdje aandoen” Dus plooi ik netjes mijn kleren in de koud metalen kast en trek het operatiehemdje aan. Het is zoals altijd schaamtelijk open achteraan. Maar ik moet weinig vrezen van kerkdienaars.  Ik zit wat TV te kijken als de deur opengaat : een onfrisse verschijning in een wit pakje. “Wat is uw medicatie, wie kunnen we verwittigen, gewicht, lengte, ...” Vele vragen op hetzelfde moment. Vooral de vraag naar geloof is lastig. Ik antwoord geloofsgetrouw ‘Heidens’ ; ze neemt het als een misplaatste grap.  Wat later terwijl ik me angstig voorbereid komt een andere, smakelijke  verschijning “Je wordt verwacht op de radiologie, je moet je niet aankleden” Ja zeker ? Halfnaakt naar de radiologie ??? NOOIT !! Na me zorgvuldig weer bedekt te hebben, zak ik af naar de radiologie. Gelukkig gekleed. Er zit een dozijn wachtenden.  Na wat een eeuwigheid lijkt mag ik binnen. Het is het oude spel compleet opnieuw : gel en blazende koelkasten. De radioloog bepotelt mijn been en vindt één plek. Vorig onderzoek waren er drie. Wachten op mijn foto’s op de gang wordt ik geconfronteerd met een vadsige reus in operatiehemdje, veel te klein voor zijn postuur. “Ik kom van Blankenberge” begint hij “Ze zijn hier de beste.” Zijn rechter binnendij is betekent als een kaart van Tweestromenland. Het stelt me gerust dat ze hier de beste zijn. Toch wil ik er van af zijn. Dan komt Hij. “Kom eens mee.” In Zijn kantoor betast hij opnieuw mijn been “We gaan dat doen en de rest zo laten”  “Wanneer schikt u te opereren ?” “Dat weet ik nog niet, ga naar uw kamer”

Op weg naar mijn kamer stel ik dezelfde vraag aan voorbijsnellende witte dames. “Wanneer het Hem schikt.” Dus neem ik de tijd nogmaals het toilet te bezoeken en maak me klaar om rustig TV te kijken of te lezen. Als ik terugkom staat er een wit koppel. “’t Is tijd en je bent nog niet uitgekleed” Ik smijt mijn kleren op een hoopje en duik in het hemdje. “Ik ga u been scheren” Dat is mij nog nooit overkomen. Met talk gaat de witheer te werk. Nu ben ik totaal uit mijn evenwicht met één behaard en één kaal been. Dan wordt ik weggerold. Onderweg verdwijnt de handdoek met de haartjes, die nog nooit alleen het huis uit zijn geweest, in een wasmand.

In het operatiekwartier is het een gekwebbel van je welste. Iedereen stelt me gerust en wenst me succes. Hoewel ik niets moet doen. De chirurgische tafel voelt als een vriezer en het hele kwartier lijkt op een rommelige ijskast, vooral qua temperatuur. Een moederlijke helpster stopt me onder een deken. Ik verwijs naar mijn vroegere  pijnlijke lokale verdoving die 12 jaar geleden blijkbaar niet werkte. “Geen schrik, we zullen het goed doen.”

Ik weet niet hoe lang ik daar lig. “Hij is zoek”, ze vinden Hem niet.

En dan stuift Hij binnen : “Lokale of geen ?  Dan zul je iets hebben om over te schrijven” Hij plant wat een olifant van een naald lijkt diep in mijn been. En nog eens en nog eens. Dat belooft voor straks. “Voila ik ga nog even naar beneden.” Mijn been borrelt en kronkelt ; het voelt alsof een pompelmoes onder mijn vel opgeblazen wordt. En dan komt Hij, gemaskerd en in het groen. “Zet de tafel in de  hoek” Hij is toch niet stout geweest. De tafel kantelt en ik vrees er via mijn hoofd af te glijden. Ik wacht. “We zitten al diep” Een pak van mijn hart, ze zijn al bezig. De moederlijke helpster buigt over mijn rechterbeen en ik voel met mijn tenen haar vrouwelijke vormen.

“Ziezo” De tafel richt zich weer op en mijn bed wordt aangerold.

Mijn been is gepakt en ijzig bevroren als een vacuüm verpakt kalfsbout in de vriezer. “Ge mocht eten en om 5 uur naar huis”

Ze rollen me een rommel hok binnen, waar 5 andere bedden staan met ronkende mensen. Via telefoon zeggen ze dat ik mag opgehaald worden. Even denk ik aan de omhaling van PMD of de gele zakken donderdagavond. “’t Is lokale geweest, we zullen u van voren leggen” Ik luister ondertussen naar het biebelen van de machientjes bij de schone slapers. Het is opvallend muzikaal Biebel pots Biebel pots Biebel pots Biebel pots Arreuhh. Af en toe een motortje dat aanslaat. Hoewel ik weet dat het iets met bloeddruk te maken heeft kan ik me niet ontdoen van de gedachte aan een stofzuiger voor iemand die verstopt is. Tot 3 keer toe wordt mijn bed verplaatst omdat een blauwe dame in de kast moet. Laatst lig ik bij een stapel kartonnen dozen waar een kraantje uitsteekt. Het lijkt op de pakken mayonaise in het frietkot wat verderop. Na de beloofde 5 minuten, feitelijk 20, komen ze mij halen. Onderweg is er een aanrijding met een schoonmaakkarretje, met stoffelijke schade.

Eindelijk eten. De grote plateau wordt gebracht met een berg bedekkingen. Er onder : twee boterhammetjes met een schelletje hesp. Tot zover honger en goesting. Dan maar TV en lezen tot 5 uur.

Stormt Hij binnen. “’tIs goed, hé” Hij grijpt naar mijn tijdschriften over figurines en wargames en begint me uit te vragen over mijn hobby. “Je mag naar huis” en Hij verdwijnt. Ik sta op en kleed mij aan. Mijn bevroren been beweegt houterig, steeds in de verkeerde richting.  Ik passeer de bureau van de witte dames. Ze zijn verbaasd maar durven Zijn verdict niet in vraag stellen. Een klagende taxichauffeur zet me af.

Mijn stijf been is nog niet wakker. Dat is pijnlijk voor later

 

Geraard van Heusden




Wees gegroet Guillaume

Het lijkt me nu reeds een eeuw of langer dat we in de regen in inde modder waakten. De grote officieren hadden achter de veilige muren beslist dat we moesten aanvallen.

Zij hebben gezegd "Die moet dood...Die moet sneuvelen... Zij mogen naar huis"
Naar huis ?
hoelang geleden zag ik nog mijn kamer met de inspirerende Bilbiotheek.

We zaten op het bed en elk om beurt lazen we een gedicht. Niet wetend wie of wat de auteurs was. We lieten de woorden van tong tot tong vloeien.

En dan bespraken we elkaars schrijfsels.

Ik hoop dat jij en ik hieruit geraken.

Mijn eigen bestaan is verborgen tussen onafgewerkte dossiers en begonnen in wolken van verboden stoom. Ik ben vergeten wat ik was tussen 17 & 56. Ergens is een pauze-knop ingedrukt op mijn levens-abonnement. 

Graag wil weg uit mijn Baan. 
Kwestie van niet overreden te worden door mijn eigen rede en emotie. Scheurend langs de veldweg zijn de banden van mijn rationaliteit. niet aangepast aan de snelheid van mijn gevoelens. 

Waarom moet ik keren naar andere werelden. Dat is omdat er iemand is in mijn leven. En mijzelf ben ik reeds lang kwijt. In mijzelf ben ik enkel gedesillusioneerd. 

Wat is er gebeurd met de jaren tussen 16 & 55. Ergens vergeten tussen de onafgewerkte dossiers en verboden wolken. Ben ik onder meer veranderd tussen 17 & 56. Ergens is een pauze-knop. De jaren tussen 16 & 55 zijn er enkel onafgewerkte dossiers. 

Eigenaardig merk je tijdens Manhattan dat de Voorijt lijkt op de jaren 30. Maar dat is de herinnering van beeld tot beeld. Hoewel, wanneer je de straat oversteekt, zie je doude bakkerij van Bloch en dat lijkt op de joodse wijk uit S Leone.

Steeds opnieuw interpreteer je elk beeld als een bestaand beeld van iedere wereld. De vraag of jij of ik niet stelt. 
Wil ik herinneren wat ik ooit heb meegemaakt. Maar enkel dat waarmee ik indruk wil maken. Maar niemand gelooft me. 
Het is louter om te leven in een ingebeeld leven. 

Moet ik weeral toegeven aan de eeuwige urge te ontsnappen. Slecht verzon ik wat anderen als systeem en techniek belangrijk vinden.

Nadat iedereen alles negatief benadert is het niet verwonderlijk dat ik een onbestaande afstand hou van mezelf. 
Je zegt : Kijk ik zal het opzoeken"  Je krijgt te horen : "ik dacht wel dat je dat nutteloze boek zou kopen, je kunt geen geld houden"

is er ergens iets te beleven, dan is iedereen vreemd. omdat ik alles achterliet om in een fantasy te stappen, ben ik alles kwijt nu ze de fantasy kapot maakten. Ze rukken één voor één de kleuren af en wijzen op de zwart-wit techniciteiten. 

Vroeger mocht ik alles terugbrengen om alles onbestaand zijn. Vandaar dat ik alles gevoelens figureer om een ingebeeld leven te leven. 
En vandaag moet ik een onbestaand ding doen om dat ik ooit lief had en omdat ik de leegte niet aankan


Boterhammen smeren is een alledaagse bezigheid. Ze verloopt niet zonder problemen. Ik kocht een heerlijk vers broodje, gesneden. En dan begon het. Ik haalde de smeerkaas en de paté uit de ijskast en de sla als versiering. Ik weet niet wie de verpakkingen tekent. Maar de aangeduide openingsklep van de paté in blinkende plastiek was de enige plaats waar de plastiek hard gelijmd was. En dan pruts je met vingers, tanden en messen gedurende een kwartier. Het ging om een dergelijke verpakking die weer gezond sluit. Sluiten misschien wel maar openen.
Uiteindelijk opent zich de paté. Natuurlijk scheurt het plastieken hoesje dat weer moet sluiten. Nu de zaak nog op het brood krijgen. Ik neem een kwartje en begin te smeren. Het brood plakt is zeer breekbaar en scheurt. Ik smeer dus de plank en niet het brood dat zich ergens in een hoopje op het einde van het smeercircuit opstapelt.
Ik ben maar niet begonnen aan de smeerkaas of aan mijn boterham.

Ik vond daarnet een haar in de boter. Zoiets dat tussen het smeren en het lekker voorbereiden van de maaltijd zit. En dan is de hamvraag : hoe is dat haar in mijn boter gekomen ? De laatste maal dat ik boter gebruikte is een tijdje geleden. Doch herinner ik me duidelijk dat er toen geen haar in de boter was. Alles verliep en smeerde vlot.
Het haar in kwestie is lang en zwart. Ik heb roestig haar. Het mijne valt regelmatig uit. Ik weet wel wanneer het uitvalt en ik tracht het steeds op te vangen. Dat haar was niet van mij.
Is er misschien een spookminnares die hier haar boterhammen komt smeren en haar haren achterlaat ? Ik weet het niet.
Elke dag heeft zijn mysterie. Vandaag was er een haar in de boter, op meerdere vlakken.


Een kennis van een kennis zo zou je hem kunnen noemen. Een beetje eenzaam denk ik. Wat vreemde jongen die toch zeer aangenaam in de omgang is. De kennis van de kennis, niet de persoon zelf heeft al meerder malen laten vallen dat hij de indruk heeft dat die kennis wat eenzaam is. De violen worden gelijk gestemd. We kunnen een blind date organiseren.

Een vriendin van de vriendin van een vriend zou je haar kunnen noemen. Vriendelijk, aangenaam en nog leuk uitziend ook. Vreemd dat ze alleen is. De vriendin van een vriendin, niet de persoon zelf stelt dat we haar kunnen koppelen of minstens voorstellen.

En zo gebeurt het. We brengen een bezoek aan het museum van Schone kunsten. Ik breng de kennis mee, zij de vriendin. Het begin is wat schuchter en stroef “Hallo, dit is een kennis” “Goede middag mag ik een vriendin voorstellen”. Maar al gauw zijn we aan de praat. De discussie is leuk en hitsig met de nodige cynische opmerking over het museum en de “kunst”. Een stapje in de wereld en een pintje drinken horen er ook bij. Het nieuwe trendy café van het museum is de plaats om verder kennis te maken. Ik besluit te verdwijnen maar dring erop aan dat de kennis en een vriendin blijven om elkaar te leren kennen. Later hoor ik dat ze samen naar de nieuwe Potter gaan.

Een paar dagen later vind ik ze bij een brochette in de Pallieter. Toevallig maar niet ongepast. Ik ben tevreden dat de date werkt. Na wat gekeuvel en gesmul staat een vriendin op om het stad in te trekken. Ik verwacht dat een kennis ook gaat. Samen uit samen thuis zegt men. Maar hij blijft en doet teken dat ik ook moet blijven.

“Ge hebt weer iets gearrangeerd.” “Goed, he” “Wel heu, ik weet hoe ik dat moet zeggen maar …” “Bedank me later, hoe ver staat ge ?” “Wel heu … Ik moet er ook vandoor”

Blijkbaar ben ik op glad terrein gekomen. Er broeit iets.

Later ontmoet ik de kennis van een kennis, dus niet de persoon zelf. “Weet ge, er is een haar in de boter” “Oei zijn er problemen” “Weet ge, die kennis van mij, enfin van ons, die heeft iets belangrijk te vertellen. Het zou te maken hebben met uw pogingen.”

Komt een kennis van de kennis op de proppen. “ Ik heb iets belangrijk te vertellen” “Ah is er schot in de zaak ?” “Wel we zien elkaar wel regelmatig. Het is een leuke meid.” “Uitstekend, doe zo voort” “Ik moet wel iets belangrijks kwijt” “zeg maar” “Ik ben homoseksueel”

Ja lap, ge doet dan ne keer iets voor een kennis.

Het gesprek wordt afgerond en ik blijf met mijn twijfels dat een vriendin dit niet snapt.

Een dag later loop ik haar tegen het lijf in de Fnac. Ze snuffelt tussen de fantazy romannetjes.

“Hallo” “Hoi” “We zouden eens moeten praten” “Feitelijk wil ik iets zeggen” “De zaak ligt misschien ietwat gevoelig”

Koffie in de Midi tussen de oude en de nieuwe advocaten.

“Weet ge die kennis die ge mij hebt voorgesteld” “Ik dacht dat het klikte, maar het is misschien te vroeg” “ Maar er is toch een probleem” “Ah, ik dacht dat het goed ging. Maar ge hebt gelijk er is iets” “Luister ik apprecieer wat ge tracht te doen maar er is iets” “Ik zal u laten uitpraten” “Ik ben homoseksueel”

Ja lap

Maar in feite : eind goed al goed.


Geen opmerkingen: