dinsdag 29 december 2009

Sinds ik in de wijk woon en het financieel wat beter stel, ga ik regelmatig in de boekenwinkel binnen. Een winkel, een presschop en een koffiezaak; heerlijke combinatie. Eerst tracht je op de lotto te winnen en met de verhoopte winst koop je belangrijke lectuur. Wachtend op de resultaten begraaf je je in de boeken achter een cappuccino. Later in de avond verdrink je je lotto-falen in de zelfde stoel bij een Orval.
Groot voordeel van de winkel is de juffrouw. Hemels lief en bijna even aantrekkelijk. Soms lijkt er iets mis maar dat maakt haar des te mooier.
Het is kinderlijk en puberaal maar ik ga regelmatig eens kijken of ze er is. Meestal zit ze achter de PC, achter in de winkel. Ik check dan boeken die er niet zijn. Soms zoek ik speciaal een paar ISBNnummers om bij haar te zijn. We praten over boeken, bundel en zoektochten naar letters.
Vandaag ben ik erg geschrokken. Ze verlaat haar post achter het scherm en poneert zich voor mij; één en al buik. Niet de buik waarvoor je giftige blikken of opmerkingen krijgt. Maar een buik die glimlachende felicitaties uitlokt. Triomfantelijk zwanger staat ze daar en ze weet niet dat haar overwinning mijn nederlaag betekent.
Dus besluit ik mijn falen te verdrinken in de zelfde stoel achter een Orval (waarschijnlijk meerdere Orvaux). Ik wou haar uitnodigen voor een cappuccino, geschonken met kussende lippen.
Er zij meerdere dromen die elk hun gezicht in goud en angst waard zijn. Zo zijn er echte nachtmerries of heerlijke fantasmagorieën.
Weliswaar herinner ik me

“Ik was al lang op haar verliefd. S. Kwam tijdens mijn licenties als een stralend licht tussen mijn thesis en mijn vrienden. Ze was zo mooi, zo vrolijk.
We gingen samen naar de kermis en genoten van smoutebollen. Lichtjes omkransten haar als een goedkope jaren 50 madonna uit Lourdes. Zo simpel, zo aantrekkelijk. Bij prof. M. zaten we dan achteraan de klas en gniffelden in het uitzicht van de avond en de nacht. Zalig warm met beide armen en alle vingers verstrengeld. ’s Ochtends besloten we zomaar de trein te nemen naar zee. In de wind worstelden we met zand en met elkaar. Ze zocht schelpen en zilverschuim op de kering van de golven. Terug in Gent liet ze de schelpjes en een tas boven mijn radiator en haar trui op de zetel. Mijn studentenkamer kwam plots tot leven in de pastelkleuren bij valavond. Ze verliet me voor haar eigen kamer. Er wachtte nog werk aan een thesis.”

De volgende ochtend zocht ik wenend en te vergeefs haar trui en de schelpen. Ze zat niet naast mij bij Prof M.