6
Terug in de kamer met mijn maag die keerde
hoorde ik weldra een getik anders dan daarnet.
“Wel wel” dacht ik “dat is iets in mijn keuken,
even kijken wat het tikkende is en het geheim bestuderen.
Laat ik kalm zijn en niet vrezen voor mijn beurs:
hopelijk niet mijn oude frigo.
7
Ik stopte in de keuken als met veel gekakel en laweit
binnen strompelde een kieken van het hok wat verderop.
Geen goedendag bracht zij noch staarde of stopte zij,
maar met air van koning of prins zat ze op mijn blad,
ging zitten aan mijn inktpot naast mijn blad.
Broedde en zat en niets meer.
8
Da wit kieken keerde mijn grollende maag tot grommen.
Door heerlijk vet verleden dat uit haar pluimen scheen.
“Misschien vet en jong,” zei ik “ge zijt nog rauw,
ongeplukt en levend beest van het hok verderop.
Zeg me hoe ik u klaar maak ; met uitjes en spekjes ?
Kakelde de kip : "kukeleku".
9
Ik benaderde deze aardse kreet zo duidelijk.
Doch zei het niets – had geen betekenis.
Want niemand kan zeggen dat elkeen
ooit verkreeg : een lekker vet beest.
Beest of dier in de keuken naast de inktpot,
welgevormd als deze kukeleku
10
Maar het kieken eenzaam bij de inktpot zweeg.
Een schreeuw alsof zij haar doodsangst uitzong ;
niets meer kwam er – geen vleugeltje bewoog.
Ik kon alleen maar denken “andere dieren zijn hier geweest”.
Later of morgen steek ik haar in de oven met mijn hoop.
Toen zei de kip “maar niet nu”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten