maandag 12 oktober 2009

Verduisterd door de wolken priemt af en toe de maan naar zijn ijzige glimlach. Staalblauw staart hij terug. Hiervan geniet hij echt: de maan uitstaren. Elke nacht opnieuw slentert hij door de straten tot hier. Niemand merkt hem op. Hij verdwijnt bijna in de grijze hoeken van zijn stad.
Uit de hoek van de eerste verdieping komt zijn schaduw traag naar voren.Hier geurt het naar dood en verderf maar ook naar leven en opoffering. Graag snuift hij de ziekenhuisgeuren op en blijft even staan voor de ingang van de kraamafdeling. Vanuit de versierde gang klinken jeugdige kreetjes. Zou hij vanavond dan toch toegang krijgen? Zijn afgemeten passen weerklinken in de vaalgroene gangen. Hij glijdt met zijn lange handen langs het binnenraam werk van de kamers. De zoveelste nacht. Hoe vaak heeft hij zijn silhouette voor zich uit zien gaan. Hij vindt er steeds weer plezier in. De lange gestalte met stijfgeborstelde haren.
Met een benige vinger plukt hij een puisje van zijn smetteloos zwarte mantel. Niemand mag hem hier zien. Niemand mag ooit te weten komen dat hij hier is of überhaupt bestaat.
Als een rustige jager wandelt hij verder en plukt een pluisje van zijn smetteloos zwart pak. Op de afgeschermde ramen schildert het vage nachtlicht zijn hoog voorhoofd en kleine neus. De staalblauwe ogen dromen soms weg naar het verleden. Gisteren, een jaar geleden of misschien meer. Het enige dat uit die tijd blijft is de eenzaamheid.
En dan plots ruikt hij het onweerstaanbare. Vlug glijdt hij door de gangen geleid door zijn instinct. Zijn kleine neus heeft hem nog nooit verraden. Maar hij mag niet te onstuimig erop ingaan. Er zijn altijd andere jagers.

Geen opmerkingen: